Vertaling

Gedichten.


Mijn gedichten

Hieronder vind je gedichten die over tuinen gaat, over de stad, rivieren, het landschap.

De eerste serie gedichten gaat over de geheime stadstuin van de Zwolse tuinontwerper Harry Pierik en over mijn eigen tuin. 


Zomer

Waar alles zingt en zoemt
is de zomer in de tuin
met een border zonneschijn
en een stil verlangen.

Vloeiende borders met bloemen
verspreiden intense geuren
rond het gras dat lispelt,
een levend geheel.

Een maagdelijke tuin
met geur als lokmiddel,
belofte der bloemen,
een bezige libel,
het zomerse lied.





Seizoenen

Op de ritme van de seizoenen
glijden druppels langs ranken,
kruipt er schaduw door mijn tuin
als na regen, de zon flirt met de bloemen

Ik luister loom naar zoete klanken
bij avondvallen op het terras,
luister naar bijen… muggen…
ze blijven alsmaar zoemen

Ik geniet van het voorjaar
maar ook van zwoele zomerdagen
en houd van de scharlakenrode herfsttint,
heb zo mijn winterdromen.


SMAAK, GEUR EN GEVOEL

Het zoete lied

Een maagdelijke tuin
met geur als lokmiddel,
belofte der bloemen,
het zoete lied.



II 
Appelboom

As jij mij liefkoost
zal ik ontluiken
je bloesem schenken
daarbij denken,
ik zal voor je geuren
naar zoete appels ruiken.



      III      
Zomergevoel

Alles zingt en zoemt
over zoete verlangens
in een border zonneschijn
omzoomd door gras dat lispelt,
een zomergevoel



TUINCYCLUS 1


I
GEDROOMDE TUIN

Schilderachtige tuin, uitbundige kleuren,
hier vereeuwigd tot ongekende rust

vloeiende borders vol betoverende geuren
waar vogels hun zorgen toevertrouwen aan alles wat bloeit

dat doet rijmen met stilte in de gedroomde tuin
plek om te minnen, verborgen geheimen


II
ALS VLINDER

Terwijl bomen fluisteren
en bloemen dromen
schitter jij mijn ochtendzon

waar kleur, stilte en geur
de sfeer bepalen
groet ik je

en met het voorbijgaan
in dansende vlucht
een pirouette
speciaal voor jou


III
ONTMOETING IN DE TUIN

In de maagdelijke tuin
waar alleen stilte past
en blikken elkaar kruisen
weerspiegelt in jouw ogen
een mengeling van kleuren.

Met belofte van bloemen
vang ik hun zoete geuren
en zonder blozen
kus ik je mond,
rode rozen.





TUINCYCLUS 2

I
TUIN VAN DE APPELBOOM

Verborgen achter gevels
ligt een tuin met appelboom,
paradijselijk oord
stilleven voor dromers.

Het kleurenpalet ontlokt
geuren die zich mengen.

Vogels proberen
jouw woorden te overstemmen
als jij mij langs het pad
naar verborgen geheimen leidt.

Schilderachtige borders
van ongedwongen schoonheid.

Bij de bepleisterde muur
klimop, die wegkruipt
in schijn van diepte
door schaduw in luwte.

Daar, zou ik jou fluisteren
vlinder te willen zijn
en in dansende vlucht
de rozen laten blozen.

Lome nacht,
straks onder het hemeldak
je minnekozen
in de tuin van de appelboom.


II
LENTE

Ik nestel me in je kruin
gisteren nog met liefde
verwarmd door de zomer,
vandaag belaagd door de herfst

zorgen
want morgen,
overmorgen misschien
dreigt mijn vijand
de winter

ik ga hem te lijf,
ik blijf
in de lente,
in je kruin,
je appelboom,
je tuin



Tuincyclus 3


I
BEVROREN WINTER

Winter versuikert je bleke blos
siert sluimerend blad met witte dauw

maar als de lente komt
schiet de zon vonken om je te schaken

hij laat de krisstallen smelten
en met de vochtige warmte tussen je ranken
glijdt het kuise laken van je af

een lijster zou er schaamteloos over fluiten
over vruchtbaarheid die wordt ontbloot
terwijl je ademloos hunkert naar het voorjaar


II
WINTERSLAAP

Als je jas van jade kwijnt
door een zuchtje wind

warrige wortels verpakt
onder het winterse laken
terwijl mijn kracht wegebt

wacht maar, tot de gesuikerde bessen huilen,
smelten, als zoete tranen vloeien
en ik jouw naaktheid liefkoos met mijn lentestralen



Hieronder een aantal gedichten over de stad waar ik van houd, mijn geboortestad.   


Stadscyclus 1


I
NACHT IN DE STAD

Terwijl de stilte door de slapende straten sluipt,
staren gevels met glazige ogen
naar de maan, die af en toe
achter een wolkenvacht verdwijnt.

Ze licht de smaragden torenkoepel op.
Daar waar bomen sidderen,
geeft ze grillige silhouetten
en laat bewoners grondloos dromen.

In de grauwe gracht zwemt de maan
samen met de lantarens voorbij de fontein
en daklozen zoeken een onderkomen,
het is nacht in de stad.


II
MEREL

Dicht bij de horizont,
in dauw gesmoord,
ligt roerloos verscholen
mijn Zwol in morgenstond.

Waar het nog licht fris is,
wandel ik daar, en groet,
de kleine deelgenoot,
die zingt door stilte heen
tot aan het avondrood.


III
TIJD

Tijd kruipt
de nacht door,
verstoort de rust
in de morgen.

Een pasgeboren kind huilt,
Zwolle ontwaakt,
een nieuwe dag begint.





STADCYCLUS 2

I
STADSBEELDEN

Wie terug wil
naar het verleden
laat het heden
voor wat ’t is.

Vang al dwalend
door de eeuwen
de beelden
rijkdom en gemis.

Herkenbaar
slaat de brug
naar ons geheugen
een nis.

Die ons de kracht
en schoonheid
van Zwolle laat zien
omringd door de gracht
met lis.


II
GRACHTGEZICHT

Roerloos vloeit de gracht
rond de bloeiende stad
langs treurwilg, lis, fontein.
Fonkelende avondster.

Spiegel,
waarin strijd en handel zijn verdwenen
weerkaatst het grachtgezicht
een glans vol leven.


III
STADSBEELD

Als Adam had geweten
dat hij voor het stadhuis mocht staan
had hij een kostuum aan laten meten
en dat ter plekke aangedaan.

Daar staat hij, moe
en verkleumd door weer en wind
alleen een vijgenblad als tenue
eenzaam en onbemind.

Gebogen van diepe schaamte
staat hij als monument
als een welgevuld geraamte
mistroostig afgewend.

Van brons gegoten al in zijn blote gat
heeft Adam plaats genomen
en siert hij de Zwolse binnenstad.



 IV
 MIJN ALTIJD BEMINDE

Diep zijn mijn wortels
in Zwolse aarde geslagen.

Wit van reinheid,
hemelsblauwe trouw.

Als winde woeker ik
over mijn altijd beminde,

geboortegrond.



Mijn land ik heb jou zo lief. Gedichten over bos, rivieren en landschap.

Land en rivieren cyclus

I
Langs stad en land

De IJssel gaat
langs stad en land
en ook aan mij voorbij

wolken, torens en huizen
stromen voort

tussen de oevers
glijden ze zwijgend
met de maan
naar de horizon
verdwijnend in het riet.


II
SILHOUETTEN

Langs uiterwaarden
waar de reiger
lijkt te mediteren
vormen dorp en stad
gebroederlijk silhouetten
als de zwaluw over scheert

het fluisterende water
en de vogelzang
klinken als een vroege belofte
hier voel ik mij thuis


 III
DE VECHT

Langzaam kabbelt zij voort
zoekt zich een weg langs weilanden,
langs rietzangers, de koekoek en de kievit

de lentezon sprenkelt diamanten
die braaf door de Vecht
naar de einder worden gebracht

de glinstering en het ruisende riet deinen zacht
terwijl het groen ontluikt knop na knop,
wilgen, wilde tulpen

de Vecht en het oevergewas
vormen een eenheid, een paradijs


IV
LANDLEVEN

Een stroompje door het groen,
langs krullende varens, dotterbloemen, mos…
groet vinken, boomkleverers, wielewalen...

door het veld,
langs wilgenkatjes verzilverd in het voorjaar
en waar wilde orchdeeën bloeien
tussen boter-, paardebloemen, klaver…

Kabbelende stroom,
in herfst langs boomstammen
gestapeld voor de winter,
waar muggen zich verschansen,
konijnen, padden, een vos…

Een witte waas,
nog sluimerende ochtendnevel
tot de zon zich laat zien, gaat schijnen.
Waar de haan zoals het hoort
de stilte verstoort,
op een nieuwe morgen hoopt.

Een stroompje loopt,
begroet het landleven,
nog even
en slaat dan af richting bos.


Wanneer de winter in aantocht is

Ochtendkou
met de lucht loodgrijs
de wind bij vlagen ijzig koud
en adem die witte pluimen vormt.

Wandelen door het bos,
over paden met halfvergane bladeren
omzoomd door rijen bomen
met grijpgrage tentakels
die elkaar te lijf willen gaan.

Dit geheel omhuld door bleke mist,
waar een ontoegankelijk zwijgen heerst
in een versluierde wereld
waar betovering de hoofdrol speelt
het gezang van vogels is verstomd
wanneer de winter in aantocht is.